En tóch geloven dat het lente wordt,
al valt de koude regen neer in stromen
op kale, zwarte takken van de bomen;
al zijn de dagen lichteloos en kort.
En tóch geloven dat de zon het wint,
al houdt ze zich soms dagenlang verborgen;
zoals een mens,in ’t donker van de zorgen,
soms plotseling een zonnig plekje vindt.
En tóch geloven dat ’t gezaaide graan
ontkiemen zal in koude, zwarte aarde;
zoals God in Zijn Zoon Zich openbaarde:
Die leeft, maar uit de dood is op gestaan.